De SWOV deed onderzoek naar het risicogedrag van jongeren. In vergelijking met andere leeftijdsgroepen overlijden pubers naar verhouding veel vaker door een niet-natuurlijke oorzaak. Dat geldt vooral voor jongens en betreft vaak verkeersongevallen.

 Als jongeren overlijden is dit in bijna de helft van alle gevallen als gevolg van letsel, vaak opgelopen in een verkeersongeval. De SWOV onderzocht of riskant gedrag zoals dat in het verkeer voorkomt, op zichzelf staat of ook tot uiting komt op andere terreinen, zoals gezondheidsgedrag (roken, drinken), criminaliteit, geweld en onveilige seks. Het doel van de studie is om te bezien of het risicogedrag van jongeren op de verschillende terreinen geïntegreerd kan worden onderzocht en aangepakt, met als gevolg doelmatiger en effectiever beleid. Lees hier het volledige SWOV-rapport ‘Risicogedrag van jongeren vraagt integrale aanpak’

Doodsoorzaken en blootstelling aan gevaar

Er is sprake van een algemener probleem dan alleen een probleem in het verkeer. Ook in andere categorieën ‘niet-natuurlijke’ doden stijgt het aantal adolescenten. Algemene doodsoorzaken zijn bijvoorbeeld de afname van ouderlijk toezicht en ‘onbezonnen acties’. Hoewel de achterliggende oorzaken nog niet volledig duidelijk zijn, laten de statistieken duidelijk zien dat vooral jongens het slachtoffer zijn van niet-natuurlijke dood. Daarom moeten de ontwikkeling en implementatie van interventies vooral gericht zijn op de effecten voor deze groep. Daarnaast leggen jongeren in deze leeftijdsfase steeds grotere afstanden in het verkeer af en kunnen ze beschikken over nieuwe vervoerswijzen zoals de bromfiets, waarop met hoge snelheden gereden kan worden. Dit betekent dat ook de blootstelling aan (gevaarlijke) verkeersomstandigheden in deze leeftijdsfase toeneemt.

Risicogedrag en verkeersonervarenheid

Het risicogedrag neemt toe in de adolescentie. Dat heeft een veelheid van oorzaken, die voor een deel samenhangen met een nog onvoltooide hersenontwikkeling, met een toenemende invloed van vrienden, en een afnemende invloed van ouders, met een grotere onvoorspelbaarheid en impulsiviteit, met een grote onervarenheid op een veelheid van terreinen. In interventies voor jonge adolescente fietsers en voetgangers (tot 18 jaar) wordt de rol van onervarenheid vaak onderschat en ligt de nadruk vooral op de gebrekkige veiligheidsmotivatie. Voordat aangenomen wordt dat het riskante gedrag moedwillig is, zou standaard uitgesloten moeten worden dat het voortkomt uit onervarenheid met verkeerssituaties. Verder kunnen programma’s gericht op het stimuleren van verkeerservaring in de kinderperiode – in theorie –zorgen voor verlaging van het latere risico in de puberteit.

Verleggen van grenzen

Het verleggen van grenzen is essentieel in de ontwikkeling van de puber en is een voorwaarde voor het leren van ‘levenslessen’. Daarom dienen er in de sociale en fysieke omgeving van jongeren voldoende uitdagingen aanwezig te zijn waardoor zij hun grenzen kunnen verkennen zonder daarbij de kans te lopen op ernstig letsel.

Ouders

Daarnaast hebben ouders op deze leeftijdsgroep nog een grotere invloed dan ze zelf denken. Het activeren van ouders en hen strategieën aanreiken om hun kinderen te beschermen zonder ze onnodig te belemmeren, is een kansrijke invalshoek voor  verkeersveiligheidsinterventies.

Leeftijdsgenoten en vrienden

Leeftijdsgenoten spelen een belangrijke rol in het ontstaan van onveilig verkeersgedrag, en het vraagt moed en sociale vaardigheden om groepsdruk te weerstaan. De vraag is hoe pubers geleerd kan worden zich te beschermen tegen de negatieve gevolgen van groepsdruk. Gedragsintenties van pubers hebben – nog sterker dan bij volwassenen – een geringe waarde voor het voorspellen van onveilig gedrag. Evaluaties die het effect van  interventieprogramma’s afmeten aan de veranderingen in gedragsintenties van adolescenten bieden dan ook weinig zekerheid over de uiteindelijke effecten op het gedrag. Over de invloed van vrienden laat het verkeersonderzoek in landen buiten  Nederland zien dat zij vooral als passagier een belangrijke rol spelen in de veiligheid van een verplaatsing, vooral als de passagier een leeftijdsgenoot is. Tot op heden wordt in Nederland weinig onderzoek gedaan naar de invloed van passagiers op het rijgedrag. Er zijn voldoende aanwijzingen uit buitenlands onderzoek die erop wijzen dat de aanwezigheid van passagiers sterk van invloed kan zijn op het risico tijdens een autorit.

Geen integraal beleid

Tot nu toe waren er nauwelijks onderzoeken of projecten die keken naar de risico’s die jongeren in het verkeer lopen. Hier en daar is al wel een verandering zichtbaar. Zo besteedt het Trimbos-instituut in zijn activiteiten rond ‘veilig stappen’ sinds kort ook aandacht aan de veiligheid van het vervoer tijdens een stapavond. Daarnaast is er een boek verschenen over ‘veilig stappen’ met adviezen voor ouders, met daarin een hoofdstuk over veilig vervoer (Van Hasselt, 2014). Helaas ontbreekt er een meer integraal beeld, en kan de vraag niet beantwoord worden welke jongeren te maken hebben met een stapeling van risicovolle omstandigheden, zowel in het verkeer als elders.

Zelfde thema’s

Opmerkelijk is dat in veel van deze onderzoeken hetzelfde soort thema’s terugkomt als die in het onderzoek naar riskant verkeersgedrag. Zo is in het onderzoek naar gezondheidsgedrag, zoals overmatig roken en alcoholgebruik, ook de invloed van vrienden en familie bestudeerd. Datzelfde geldt voor delinquent gedrag. Verder wordt er gekeken naar persoonlijkheidsfactoren en aandoeningen zoals ADHD. Ook dat zijn thema’s die terugkomen in verkeersonderzoek. Opmerkelijk is overigens dat in geen van de onderzoeken specifiek aandacht wordt besteed aan verschillen naar geslacht, terwijl bij verkeersonderzoek dat juist een van de kernvariabelen is.

Advies: geïntegreerd onderzoek

Er zijn er twee lijnen mogelijk: een meer theoretische en een meer praktische. De theoretische lijn zou inhouden dat eerst inzichtelijk wordt gemaakt dat er door versnippering kansen verloren gaan, financiën ondoelmatig worden besteed en interventies minder effectief zijn dan mogelijk. Daarnaast zal – bijvoorbeeld door financieringsprogramma’s – gestimuleerd dienen te worden dat onderzoeken op elkaar gaan aansluiten en uitvoerende organisaties, onderzoeksinstituten en universiteiten over hun beleidsgrenzen heen gaan kijken. De praktische lijn betekent dat er ‘gewoon’ gestart wordt met een dergelijke integratie door een ‘proefproject’ op te zetten. Kansrijke mogelijkheden zijn bijvoorbeeld het toevoegen van vragen rond riskant verkeersgedrag in het Peilstationonderzoek, en aansluiten bij het onderzoek GenerationR.

Bron: SWOV